Actueel


Baumgardt Strafcassatie Advocatuur



We houden u graag op de hoogte over de ontwikkelingen binnen
het straf(cassatie)recht.








Neem vrijblijvend contact op


Keskin en Hof Amsterdam: geen vertragingstactiek van de verdediging maar door het hof negeren van rechterlijke verantwoordelijkheid.



14 april 2023 - Het Nederlands strafproces is al decennia geconfronteerd met onder-financiering, bezuinigingen en een tekort aan mankracht en dergelijke. Dit leidde onder meer tot een chronisch tekort aan zittingscapaciteit. Dit tekort leidde weer tot het krampachtig afwijzen van verzoeken van de verdediging die als resultaat zouden hebben dat de behandeling van een strafzaak om wat voor reden dan ook zou moeten worden aangehouden.

Het Nederlands strafprocesrecht werd en wordt daarnaast gekenmerkt door een streven naar efficiency. Daar waar in andere landen belastende getuigen ter zitting worden gehoord teneinde er voor zorg te dragen dat de rechter die de uitspraak zou moeten doen zelf op de beste wijze in staat wordt gesteld niet alleen de waarde van de verklaringen van de verdachte op betrouwbaarheid te toetsen, maar ook de verklaringen van belastende getuigen op betrouwbaarheid te toetsen bestond de Nederlandse praktijk (doorgaans) uit het toetsen van door getuigen tegenover de politie afgelegde verklaringen zonder dat de rechter de getuigen zelf ondervroeg. Een soort verificatievergadering zoals die bij faillissementszitting gebruikelijk is. Hierdoor werd de verdachte ook niet de gelegenheid geboden zelf de getuigen te ondervragen. Een door een verdachte afgelegde ontkennende verklaring hoeft ook niet onjuist te zijn en een belastende verklaring van een getuige is niet per definitie reeds betrouwbaar omdat een verdachte op basis van zo’n verklaring kan worden veroordeeld.

Nog maar een aantal jaren geleden kon je als advocaat ook meewarig worden aangekeken als je op zitting een verzoek deed om getuigen, die bij de politie een belastende verklaring hadden afgelegd, op de zitting als getuige te horen. Waarom was dat nou nodig? Die getuigen waren toch al uitgebreid door de politie gehoord?

Deze afwijzende houding werd gevoed door jurisprudentie van de Hoge Raad die aan de verdediging de eis stelde het verzoek om belastende getuigen te horen te motiveren. Indien de verdediging dat deed en de advocaat-generaal ter zitting aangaf dat het verzoek voldoende was onderbouwd zodat wat het OM betreft de getuigen moesten worden gehoord maar het hof het verzoek toch nog afwees met een merkwaardige en gewoon onjuiste redenering te weten dat het verzoek onvoldoende zou zijn onderbouwd, werd de uitspraak van het hof door de Hoge Raad gewoon in stand gehouden.

Terecht heeft Boudewijn van Eijk, advocaat in het MH17 proces in een recent interview met de Volkskrant gesteld dat het niet ter zitting horen van getuigen of deskundigen leidt tot de conclusie dat ons rechtssysteem niet optimaal functioneert als het om waarheidsvinding gaat en dat dat met name komt omdat veel rechters op basis van een papieren dossier menen te kunnen oordelen (voetnoot 1).

Deze in Nederland gangbare praktijk leek (aanvankelijk) door het EHRM een halt te zijn toegeroepen. In de zaak Keskin herhaalde het EHRM voor de zoveelste keer dat het uitgangspunt toch echt is dat belastende getuigen op de zitting door de zittingsrechter in aanwezigheid van de verdachte worden gehoord. Daarnaast stelde het EHRM onomwonden dat het belang van de verdachte om de getuigen zelf te horen aanwezig is indien de bij de politie afgelegde verklaring van de getuige als bewijs werd of kon worden gebruikt. Uit deze en andere uitspraken van het EHRM blijkt ook duidelijk dat de rechter verantwoordelijk is voor naleving van het EVRM.

Dat alles lijkt het hof Amsterdam te zijn ontgaan. Recent heeft het hof Amsterdam in twee zaken laten blijken terug te willen keren naar de goede oude tijd dat een verdachte gewoon simpelweg op basis van door getuigen tegenover de politie afgelegde verklaringen op een snelle manier kan worden veroordeeld (voetnoot 2).

In deze mensenhandel-zaken had de rechtbank twee verdachten weliswaar veroordeeld, maar was de rechtbank voor wat betreft de periode dat strafbaar zou zijn gehandeld uitgegaan van een aanzienlijk kortere periode dan de periode waarvan het OM was uitgegaan. Dit resulteerde in aanzienlijk lagere straffen. Het OM liet het er niet bij zitten en tekende hoger beroep aan. Op de eerste zitting in hoger beroep gaf de verdediging aan dat wat de verdachte betrof het hoger beroep niet behoefde te worden voortgezet en dat zij in overleg met het OM zou treden om te bezien of het hoger beroep zou kunnen worden ingetrokken. Op de volgende zitting bleek dat het OM daartoe niet bereid was zodat de behandeling werd voortgezet.

Gedurende de behandeling van het hoger beroep heeft de verdediging verzocht belastende getuigen te horen. De verdediging heeft in ieder geval in één van die zaken daarbij aangevoerd dat zij uit de behandeling van de zaak door het hof het gevoel kreeg dat het hof geen of onvoldoende geloof hechtte aan de door de verdachten ter zitting afgelegde verklaringen. Deze verzoeken zijn afgewezen. Vervolgens is het onderzoek voortgezet en heeft de verdediging het verzoek herhaald, te weten voor het geval het hof -anders dan eerder de rechtbank- uit zou gaan van een aanmerkelijk langere periode van strafbaar handelen. In het arrest heeft het hof vervolgens die ruimere periode wel bewezen verklaard en verdachte veroordeeld tot een hogere straf dan de rechtbank, waarbij het hof onder meer gewezen heeft op de ruimere periode dat de verdachte strafbaar zouden hebben gehandeld. Voor het bewijs heeft het hof gebruik gemaakt van bij de politie afgelegde verklaringen van de getuigen die de verdediging heeft willen horen.

In het arrest heeft het hof gesteld en dat dit echt geen probleem is en dat de verdachten niet te kort zijn gedaan aan hun recht op een eerlijk proces. Daarbij heeft het hof onder meer aangegeven dat 1) de verdediging in hoger beroep aanvankelijk geen onderzoekswensen heeft ingediend en 2) dat het recent veel vaker voorkomt dat advocaten bij de inhoudelijke behandeling (bij pleidooi) voorwaardelijke getuigenverzoeken doen, terwijl zij daarnaar gevraagd voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling, te kennen hebben gegeven geen onderzoekswensen te hebben; 3) dat deze werkwijze funest is voor de kwaliteit en de effectiviteit van de strafrechtspleging; 4) de verdediging niet het nodige initiatief heeft genomen om het ondervragingsrecht ten aanzien van de verzochte getuigen te kunnen uitoefenen; 5) dat hoewel de verdediging eerder bekend was met alle informatie die voor het doen van deze verzoeken relevant kon zijn (waaronder in het bijzonder de inhoud van het dossier, de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en de insteek van het hoger beroep van het Openbaar Ministerie), zij toen haar uitdrukkelijk is verzocht of zij onderzoekswensen had, van de opgave daarvan bewust heeft afgezien. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat het tegen die achtergrond en de aan de verzoeken ten grondslag liggende motivering van oordeel is dat het niet noodzakelijk is om onder meer de getuigen te horen. Voorts heeft het hof overwogen dat de verdediging ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verzoeken kan doen tot het (opnieuw) horen van getuigen, waarbij het hof heeft overwogen dat de omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken of dat de verdediging niet zelf in een eerder stadium van het onderzoek gebruik heeft gemaakt van de hiervoor genoemde mogelijkheden om een verzoek te doen een getuige te horen, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, op zichzelf geen grond biedt voor de afwijzing van zo’n verzoek.
Volgens het hof kan een dergelijke inactiviteit van de verdediging, als daarvoor geen gegronde reden bestaat, een rol kan spelen bij de beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen en dat de verdediging voorafgaand aan de planning van de inhoudelijke behandeling actief kenbaar heeft gemaakt dat zij géén onderzoekswensen heeft, zodat de zaak gereed is voor een inhoudelijke behandeling. Het hof heeft daarnaast overwogen dat als wordt aanvaard dat de verdediging zonder meer van een dergelijk door haar kenbaar gemaakt standpunt terug kan komen tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak, al dan niet in de vorm van een bij pleidooi gedaan voorwaardelijk verzoek, dat zeer schadelijk is voor de kwaliteit en de effectiviteit van de strafrechtpleging. Het hof heeft daarbij overwogen dat het niet de bedoeling kan zijn van de rechtspraak van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en dat in zaken als deze, waarin de verdediging bij gelegenheid van de — in overleg met haar geplande — inhoudelijke behandeling van een zaak terugkomt van het eerder door haar kenbaar gemaakte standpunt dat zij geen onderzoekswensen heeft, verlangd mag worden dat deze wijziging van standpunt door de verdediging toereikend wordt gemotiveerd. Dit bijvoorbeeld aan de hand van nieuwe feiten en omstandigheden die zich sinds de eerdere standpuntinname hebben voorgedaan, of een nieuw inzicht dat wordt verklaard door het procesverloop of door ontwikkelingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Volgens het hof is van een toereikende motivering van de verandering van standpunt van de verdediging geen sprake omdat de kritische ondervraging door het hof - aan de hand van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen - niet als zodanig kan gelden. Dit komt volgens het hof omdat het hof in beginsel in elke zaak de betrokkenen (waarbij het hof dan kennelijk alleen de op de zitting aanwezige verdachten doelt) kritisch ondervraagt en de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt daarbij vaak een prominente rol spelen zodat volgens het hof sprake is van een onacceptabele aanwending van strafprocessuele mogelijkheden, zodat om die reden de verzoeken worden afgewezen. Hierbij heeft het hof gewezen op de omstandigheid dat de Nederlandse strafrechtspleging al geruime tijd met een fors capaciteitstekort kampt; dit voor de rechtspraak betekent dat de beschikbare zittingscapaciteit zo efficiënt mogelijk moet worden benut; daarvoor cruciaal is dat zaken pas voor een inhoudelijke behandeling op een zitting worden gepland, als al het daaraan voorafgaande onderzoek gereed is; dat bij aanhouding ter zitting niet alleen kostbare zittingstijd verloren gaat, maar ook veel van de tijd die is gestoken in de voorbereiding van de inhoudelijke behandeling door de betrokken raadsheren, de griffier, de advocaat-generaal, de advocaten van de verdachte en de benadeelde partij, nog daargelaten dat de verdachte en benadeelden of slachtoffers daardoor langer in onzekerheid verkeren en de afdoening van zaken binnen een redelijke termijn bemoeilijkt wordt.

Ook hierbij heeft het hof gewezen op de reden waarom in het verleden aanhoudingsverzoeken werden afgewezen, te weten dat dit funest is voor de kwaliteit en de effectiviteit van de strafrechtspleging en het hof daarom van oordeel is dat binnen de kaders van de rechtspraak van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de ruimte voor deze werkwijze van de verdediging moet worden beperkt.

Het oordeel van het hof dat van de verdediging, indien zij bij gelegenheid van de — in overleg met haar geplande — inhoudelijke behandeling van een zaak terugkomt van het eerder door haar kenbaar gemaakte standpunt dat zij geen onderzoekswensen heeft, verlangd mag worden dat deze ‘wijziging van standpunt door de verdediging’ toereikend wordt gemotiveerd, aan de hand van bijvoorbeeld nieuwe feiten en omstandigheden die zich sinds de eerdere standpuntinname hebben voorgedaan, of een nieuw inzicht dat wordt verklaard door het procesverloop of door ontwikkelingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting, is nog steeds onjuist voor zover het verzoeken (in onvoorwaardelijke dan wel voorwaardelijke zin) tot het horen van belastende getuigen betreft. Ten aanzien van die verzoeken geldt immers dat het belang bij het horen van dergelijke getuigen moet worden verondersteld, zonder dat op de verdediging een plicht rust om deze verzoeken te onderbouwen. Het daarop voortbordurende oordeel van het hof dat de wijziging van standpunt door de verdediging bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting een onacceptabele aanwending van strafprocessuele mogelijkheden is, is gewoon onjuist, nu het aanwenden van strafprocessuele verdedigingsrechten (zoals i.c. het verzoek te doen om getuigen te doen horen) niet kan worden gekwalificeerd als een onacceptabele aanwending van strafprocessuele mogelijkheden. Uitgangspunt is (anders dan het hof lijkt te veronderstellen) ook niet dat een verdachte bij voorbaat schuldig is tenzij deze zijn onschuld bewijst. Uitgangspunt was, is en blijft dat belastende getuigen ter terechtzitting (moeten) worden gehoord. Voorts is het hof (anders dan het hof lijkt te veronderstellen) de rechterlijke instantie die de eerst aangewezen instantie is die er voor zorg dient te dragen dat een verdachte een eerlijk proces krijgt, zoals uit vaste jurisprudentie van het EHRM volgt. De verantwoordelijkheid van de rechter voor naleving van de waarborgen van een eerlijk proces is in de zaak Keskin nog eens (pijnlijk) duidelijk geworden.

Het oordeel van het hof dat van een toereikende motivering van de ‘verandering van standpunt van de verdediging’ geen sprake is, is in deze zaken ook nog eens volstrekt onbegrijpelijk in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, te weten dat de verdediging ter terechtzitting uit de vraagstelling van het hof een andere beoordeling en weging van de feiten en omstandigheden beproefde dan eerder de rechtbank heeft gehad en het hof ook heeft laten blijken geen begrip te hebben voor hetgeen door verdachte en medeverdachten ter terechtzitting is aangevoerd. Dat de vrees van de (zeer ervaren en kundige) verdediging ook alleszins terecht was blijkt overigens ook alleen al uit de uitspraak van het hof.

Anders dan het hof veronderstelt kan een verdachte en de verdediging ook niet op enige wijze de verantwoordelijkheid in de schoenen worden geschoven voor het feit dat de Nederlandse strafrechtspleging al geruime tijd met een fors capaciteitstekort kampt. Zoals ook bij de redelijke termijn het geval is kan Nederland en de Nederlandse rechter een verdachte het recht op een eerlijk proces niet ontzeggen door zich te verschuilen achter capaciteitstekort.

Het hof zet dan ook volledig ten onrechte de klok terug. De lessen die uit vaste jurisprudentie van het EHRM, waaronder de Keskin-uitspraak, blijken door het hof niet te zijn geleerd. Het hof kwalificeert handelen van zeer ervaren en kundige advocaten geheel ten onrechte als ongeoorloofde vertragingstactiek. Net zo kwalijk is dat het hof wegloopt van zijn eigen verantwoordelijkheid.

Bovendien leidt deze jurisprudentie tot een nog groter en (mogelijk) onnodig beslag op kostbare zittingscapaciteit. In zaken waarin de verdachte de door belastende getuigen geschetste gang van zaken betwist ontkomt de verdediging er immers niet aan om in zaken die door het hof Amsterdam behandeld zullen worden zekerheidshalve iedere belastende getuige op te geven als een getuige die op zitting moet worden gehoord teneinde te voorkomen dat het hof de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van getuigenverklaringen geheel anders dan de rechtbank blijkt te waarderen.

Voetnoot 1: Volkskrant 1 april 2023.
Voetnoot 2: Hof Amsterdam 23 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:457 & 458.







Terug naar overzicht



Plaats een bericht


CAPTCHA Image


Contact


Baumgardt Strafcassatie Advocatuur
Vasteland 78
3011 BN Rotterdam

Telefoon: 010 3100 270
Fax: 010 3100 274

E-mail: info@bacas.nl
E-mail mr. Baumgardt: baumgardt@bacas.nl
E-mail mr. Van Berlo: vanberlo@bacas.nl

KvK: 68913176
BTW: 857644907B01
Bank: NL76ABNA0247440663

Route


Tweets